jongehenk.jpg

De 'Prik' en de 'Lakenboot'

 

Stukje tekst uit "Vissermans"

van Jack Vader & Peter Verdurmen

 

Aan het woord  :  Hendrik (Jonge Henk) van Haneghem

 

 

Een kleine vijftig jaar nam Henk van Haneghem deel aan de visserij. Als enige zoon uit een vissersgezin startte hij in 1939 als twaalfjarige zijn loopbaan op de BR 23, de botter van zijn vader. Zoals Rinus Clement ondervond Henk hinder van de Duitse bezetter, die hem te jong bevonden om toestemming te verlenen voor uitoefening van de visserij. Maar na wat heen en weer gepraat kreeg ook Henk een Ausweis en kon hij gedurende de oorlog mee naar zee.

 

Tijdens het bombardement van Breskens werd de botter vernield. De restanten liggen bij de Oostdam onder water, samen met wrakstukken van andere schepen. Vele mensen raakten dakloos en moesten het zwaar getroffen vissersdorp verlaten om elders onderdak zoeken. Henk kwam in Terneuzen terecht, van waaruit hij viste met zijn oom Willem (Siek) wiens BR 12 slechts licht beschadigd raakte tijdens het bombardement. In de jaren na de oorlog werd er ook op andere vissen gejaagd ....

 

's Nachts visten we door het Pas van Terneuzen naar Borsele 'op', toen we wat blikke bussen zagen drijven. Je zou geen visserman zijn als je daar niet op af ging. Dus we begonnen die bussen op te pikken en in korte tijd hadden we er zo'n tachtig in het ruim. Er bleek melk- en eierpoeder in te zitten, het neusje van de zalm die tijd. Een paar lepels van elk, wat water erbij en je had een heerlijke pannekoek. De bussen waren afkomstig van een vrachtboot, die in het Pas op een mijn gelopen was.

 

Er was gebrek aan voedsel net na de oorlog en de buit moest volgens een vorderingswet op fifty-fifty basis aan de gemeente Terneuzen worden verkocht. Een kennis gaf ons de tip dat de Amerikaanse marine de boot zou laten springen omdat ze in de vaarroute lag. Op het moment dat hij de lucht inging lagen we er natuurlijk vlak bij. Kort na de explosie kwamen er duizenden bussen bovendrijven en konden we ons 'afladen'. Maanden visten we om de dag niet op garnalen maar op bussen. Een vette kluif voor ons.

 

Zoiets is nu onmogelijk geworden. Als er nu wat zinkt, dan wordt je op grote afstand gehouden door patrouille en rijkspolitievaartuigen. Toen hadje het rijk alleen. Er 'verdwaalde' zo nu en dan wel eens een bus voor eigen gebruik en een keer werd ik in de kraag gegrepen door een agent die wilde weten wat ik in mijn tas had. Zoiets werd geregeld met een paar bussen afgeleverd op het prive-adres van de politieman.

 

Van een Belg vernamen we dat vier mijl uit de kust van Knokke ook een boot op een mijn gelopen was. Deze lag net buiten de vaart (vaarroute), lichtjes op z'n zij en had een giek buitenboord hangen waar wij aan vastmaakten. In het begin konden we op het schip lopen, maar het zakte snel weg in het zand. We tikten een klein roeibootje op de kop, waarmee we boven een ruim konden komen. Met prikhaken aan lange stokken beproefden we ons geluk onder water. Voelde je wat dan haalde je op. Wij noemden het dan ook de 'prikboot '.

 

Negen maanden lang gingen we om de dag 'buiten' op de prikboot en haalden we er per reis soms vijftig of zestig kistjes met weekrantsoenen voor soldaten uit. Tienduizenden tinnetjes met sigaretten maakten we buit en weer ging er tussen kaai en schip wel eens wat 'verloren'. In die rantsoenkistjes zaten blikjes sigaretten, corned beef, boter en aardappelen. Maar die aardappelen smeten we overboord, het was ons om de rest te doen. Je ging liever 'buiten' dan vissen in die dagen. Op een gegeven ogenblik begonnen de blikjes door te roesten en hadden we er niets meer aan. Een mijl of drie benoordwesten van de pier van Zeebrugge zat er een schip schuin naar boven dat door een 1mans torpedobootje tot zinken was gebracht.

 

Omdat we daar zoveel beddegoed en dekens afhaalden, kreeg het al snel 'lakenboot' als naam. De Engelsen waren toen nog volop bezig mijnen te vegen met vier mijnenvegers. De BR 12 lag toevallig uit het zicht van die vegers toen mijn vader, mijn oom Willem en ik in de lakenboot bezig waren met 'buitten'. Begonnen die Engelsen toch de lakenboot als oefenschietschijf te gebruiken! Een uur lang hebben we op ons buik gelegen in de hoop dat alles goed zou gaan, daarna kwamen ze dichterbij, kregen ons in de gaten en gaven ons een flinke uitbrander omdat het verboden was nog langer op die boot te komen, omdat ze hem met geschut wilden opruimen. Een keer daarvoor had ik in het schip, drie ruimen diep, een zware ketting ontdekt die ik rond mijn middel sloeg om mee te nemen. De bovenste trap hing echter zo schuin, dat ik er mijn voeten niet meer op kon houden en aan mijn armen kwam te hangen. Met die loodzware ketting om mijn middel dacht ik dat mijn laatste uurtje had geslagen, terug kon niet meer. Met een uiterste krachtsinspanning trok ik me aan mijn armen trede voor trede naar bo ven en viel 'de kont af' (uitgeput) aan dek neer. Toen heb ik maar eens een kruisje geslagen.

 

Bij Borssele liep er een boterbootje op een mijn en kwamen we weer thuis met Deense kaas en boter, alles in vaatjes van vijfentwintig en vijftig kilo. Het mooiste was toen de Meerkerk, die aan de binnenkant van het Steendiep lag, brak. Dat schip zat vol met drank! Rum, jonge klare, allerlei soorten drank. Wij, samen met enkele andere scheepjes, werden door de gemeente gevorderd om daar drank op te halen. Je ging dan 'opzij' (langszij), en met de kraan van het schip die nog werkte, kregen we een veertigtal kisten drank aan boord, die keurig geteld werden. We moesten onze lading in Vlissingen afleveren. Onderweg gingen er natuurlijk wel eens een paar kisten 'overboord' en in Breskens was er daarna voor een hele tijd geen gebrek meer aan drank. Ja, in die tijd kon dat allemaal."

 

In 1957 werd van de Urker Teunis Visser de stalen motorkotter UK (Urk) 115 gekocht en omgedoopt tot 'de jonge Henk', onder het nummer BR 40. De kotter was in 1947 op de scheepswerf D. en Joh. Boot in Alphen aan de Rijn gebouwd. 'n 1-cilinder 'ruwoliemotor' van het merk Industrie met een vermogen van 20 pk, type MD - 4 tact zorgde voor de voortstuwing. Het bijzondere aan dit scheepje was dat het, in navolging op de BR 9 van Kees Kosten, met bokken (gieken) uitgerust was, hetgeen voor die tijd ongebruikelijk was in Breskens. Hier was de zogenaamde bordenvisserij gebruikelijk. Scheerborden die onder water de netten open hielden en waar nu nog mee op de kabeljauw wordt gevist. Nu kon men in plaats van 1 net twee netten gebruiken. Aan elke zijde van het schip werd een net gevierd. En door het gebruik van 'klossenpezen' die over de bodem rolden, werden de garnalen met minder 'vuilte' erbij gevangen, wat een werkverlichting inhield. Er werd gesproken over 'zuiverder hornaet'.

 

De komst van de boomkor visserij betekende voor tal van oudere vissers uit Breskens het einde van vele jaren op zee. Voor de vader van Henk bleek deze overgang naar een nieuw tijdperk funest. De visserij was niet langer 'zijn' visserij en na enkele 'bokkenreizen' droeg hij het roer over aan zijn zoon en stapte voorgoed aan de wal. 'Met die bokken was de BR 40 een opvallend scheepje. Te midden van botters en ander houten vaartuigen 1 van de modernste ' spulletjes' (kotters) in die dagen, dat veel bekijks trok. Gevaarlijk was het wel om zo te vissen. Er gebeurden nogal wat ongelukken mee. Je konje scheepje makkelijk omvertrekken als je 'zwarigheid' aan 1 kant had. De winch (lier), waarmee je de visdraden kon bedienen, stond toen nog aan dek voor de stuurhut. Daar stond altijd een mannetje bij want kwam je aan 1 kant vast met je net dan kon hij onmiddelijk draad 'geven'(vieren) en zodoende voorkomen dat je omver ging. Vooral als je op een 'slecht visserijtje' zat (veel stenen en dergelijke op de bodem) lette je extra op.

 

Tegenwoordig kan alles vanuit het stuurhuis bediend worden, wat minder gevaar oplevert. Een ander probleem was dat je toen een 'enkele' winsch had, waar alleen de visdraden opzaten. De bokken, die men nu 'plat' (horizontaal) laat zakken gedurende het vissen, vierden we met behulp van takels of zo onder een nog scherpe hoek van de mast weg. Het 'benul' ze verder 'af te toppen' hadden we nog niet. Alsje dan bedenkt dat de visdraden door de toppen van de bokken liepen, zoals ook nu nog, weet je onmiddelijk hoe gevaarlijk het was wanneer je aan 1 kant (aan een zijde) vast kwam te zitten of 'zwarigheid' opdraaide. Met 'zwarigheid' kregen we soms het water bijna over de 'boeie' en 'scheetje haast in je broek'. Je dacht: gaat ie nou of gaat ie nou niet. Als we de zaak niet aan boord konden zetten door het zware gewicht, werd de visdraad over de steven gelegd en zo het net opgedraaid, zodat je niet meer 'op 1 oor kwam te hangen' (slagzij).

 

De eerste weken visten we enkel 'met de dag' (overdag) en niet te 'rauw', tot we er handigheid in kregen. De komst van de 'dubbele' winch, bij ons rond 1962, bood uitkomst en bracht ons in de gelegenheid om zowel de visdraad als de bokkendraad te bedienen. Tegelijkertijd werd de winch door het stuurhut je omhuld bij scheepswerf Van de Sande en kon je alles van binnenuit bedienen, wat wel zo veilig was. De tijd dat er altijd een man op het kapje bij de knalpot bij nacht en ontij moest zitten om in te kunnen grijpen was voorbij." In november 1988 werd de BR 40, nu met een motorvermogen van 150 pk (Volvo Penta), aan een visser uit Zoutkamp verkocht. Ze staat ook nu nog als vissersvaartuig geregistreerd.