Main
page .... www.museumbreskens.nl
In 1947 loste het
eerste Texelse haringspan zijn vangst in Breskens:
Vanaf
die tijd nam de betekenis van de haringvisserij steeds meer toe. Het
haringseizoen in de Zuidelijke Noordzee duurde van eind Oktober tot en
met maart, waarbij het visgebied zich uitstrekte van de Noord-Hinder
via de Vlaamse banken en het Kanaal tot Dieppe op zijn zuidelijkst. Voor
Breskens gaf het een drukte van belang. Het kwam voor, dat er meer dan 80
haring kotters in het weekend in de haven lagen afgemeerd, veertig span dus,
die voornamelijk uit Urk en van Texel (10 span) afkomstig waren, Het bracht
werk mee voor de plaatselijke bevolking en ook de middenstand pikte een
graantje mee. Het
haringvissen in span is een pelagische visserij, dat wil zeggen dat er tussen
het wateroppervlak en de zeebodem gevist wordt. De diepte waarop men
vist hangt af van de diepte waar de haring zich bevindt. In de beginperiode
was dat moeilijk, er was totaal geen apparatuur om te bepalen waar en hoe
diep de haring te vinden was. De enige aanwijzing die men had, was de
aanwezigheid van jan-van-gen- ten en meeuwen. Er moet toen haring in
overvloed zijn geweest. Zonder schrijvend echolood en sonar en met kleine
nauwmazige netten van katoen werd evengoed haring gevangen. Het verhaal gaat
dat jan- van-genten zich zo vol hadden gevreten, dat ze niet meer op de
vleugels konden komen. Een oudere visser zei het anders: "Je kon toen
haringvissen met een directoire." Vanaf 1950 begon de haringvisserij
rond de Vlaamse banken meer betekenis te krijgen. De schepen kregen een
schrijvend echolood aan boord, zodat er ook veel gerichter gevist kon worden.
De middenstand in Breskens was blij met de grotere omzet De
heer T.H. Laarhoven, voorzitter van de middenstandsorganisatie zei het zo:
"De vissers zijn voor de plaatselijke bevolking een zege. Proviand
en netten worden hier betrokken. Per week verzwelgt de 200 pk motor van een
kotter 3.000 liter gasolie, die grotendeels in Breskens wordt geladen. En zo
zijn er nog vele andere artikelen, die door de middenstand te Breskens worden
geleverd. " Acht losploegen, ondergebracht in de stichting 'Elha',
zorgden voor het lossen van de schepen. Elke ploeg bestond uit zes man, van
wie velen uit het buurtschap Nummer Een kwamen. Zij werkten in het aangenomen
werk bij boeren, maar zodra de eerste haringspannen Breskens aandeden,
keerden ze de boeren de rug toe. Met haring lossen was meer te verdienen.
Twee man van zo'n ploeg werkten in het visruim, een man stond bij het luik
daarvan en zorgde voor aan- en afvoer van volle en lege manden. Een man stond
bij de loskop en hanteerde het losval en twee man kiepten de ha- ring in een
vrachtauto of camion. De samenstelling van de ploeg en de beurt van lossing werd
in goede banen geleid door voorman Ko de Lange. Een bijzonder beeld was de
aanwezigheid van Ambonezen, die in een kamp vlakbij Breskens verbleven. Zij
zochten de horsmakreel ('marsbankers op zn Bresjes') op, die uit de haring
werden gegooid. Voor die Ambonezen waren gedroogde marsbankers een
lekkernij.
Als het
weer goed was, werd alles per schip verhuisd, was dat niet het geval, dan
gingen alleen de spullen en de huisdieren per kotter, de vrouwen en de
kinderen reisden dan per trein. Voor de kinderen betekende het, dat ze zich
steeds op school moesten aanpassen. Het voordeel van het wonen in Breskens
was, dat de bemanning verschoond bleef van de lange busreis op maandag en op
het eind van de week. Bovendien was men thuis bij het gezin, als door slecht
weer de vloot bleef liggen. Nettenmakerijen. Ook
was het gemakkelijk als er extra werk was, zoals een haringkuil die stuk was.
Deze werd meestal naar Jan of Kees Erasmus gebracht om gerepareerd te worden.
Door met een paar man in het weekend bij Jan Erasmus, Cor Mookhoek, Geert
Pleite, Cor van Blois en Wally Morel te helpen, kon toch in vrij korte tijd
het net weer visklaar gemaakt worden. Al voelden de Texelse vissers zich
altijd wat linkshandig bij deze routiniers. Als er een haring kuil stuk was
en het was te veel werk om hem zelf te maken, dan werd er een handkar
gehaald, het kapotte net erop gegooid om die vervolgens naar Erasmus te duwen
en op de stoep te deponeren. Soms lagen er drie kapotte kuilen. Als er drie
kuilen van de huidige omvang neergegooid zouden worden, dan zou de Grote Kade
geblokkeerd zijn. Werk in
Bresjes. Ook
gaf het veel werk voor transportondernemingen. Het is voorgekomen dat bij
extreem hoge dag aanvoer, kotters enige uren moesten wachten op een
vrachtauto. Alle beschikbare vrachtauto's waren vol en onderweg. Het wachten
was op een vrachtauto die gelost was in Spakenburg of IJmuiden en leeg weer
terugkwam. Om het belang van de haringvisserij voor Breskens en de vissers
aan te geven, volgen hier enige cijfers. In 1955 ging er 11.980.213 kilo
haring over de klok voor een bedrag van fl. 2.829.665,55, een gemiddelde
prijs van bijna 24,5 cent per kilo.
weersverwachting
en de kans de daaropvolgende nacht weer op de visserij te kunnen zijn. Daar
kwam bij dat ook het wachten op een losploeg vermeden werd, als je voor de
grote vloot binnenkwam. Zodra het schip afgemeerd was, werd een monster van
de lading van circa vijf kilo naar de vismijn gebracht. Als de verkoop een
aanvang nam, werd de sirene in werking gesteld, die zich op het dak van de
vismijn bevond. In de afslag hing een elektrische klok met daaromheen in de
vorm van een hoefijzer een verlengde lessenaar met daarin de knoppen voor de
viskopers. Enige
bekende namen van vishandelaren uit die tijd zijn De Boer, Monje, De Korte,
Cambier, Van den Heuvel en Liene Krijger. Naast de klok was een schoolbord
geplaatst, waarop het schip vermeld werd en ook de geschatte hoeveelheid
haring, die zich aan boord bevond, alsmede de toevoeging van ijs en zout, die
in de haring verwerkt was. Vaak werd er op het bord gekeken om te zien wat de
vangsten van de andere spannen waren.
TX 2 en TX 32 enige keren om de
wimpel voor de meest gevangen haring te bemachtigen. In het seizoen 1958
voerde het Texelse span 786 ton haring aan. Willem van der Vis van de TX 2
hield nauwlettend de vangsten in de gaten van de concurrerende spannen. Bij
aankomst in de haven van Breskens was zijn eerste gang naar het bord. Als hij
aan boord terugkwam, met iets rechtere rug en de pijp in zijn mond wat
strijdvaardiger, dan was het voor iedereen duidelijk dat het goed zat. Als
hij daarbij ook nog de moeite had genomen om bij slager Verduyn langs te gaan
om zo'n grote gebraden gehaktbal van vijftien centimeter doorsnee te
kopen en deze onder zijn arm meetroonde, dan was op afstand al te zien dat de
TX 2 die dag de hoogste aanvoerder was. Veilingmeester Jacobs las schip en
hoeveelheid af en startte altijd de verkoop met "draoitervoo". Bedfords,
Dodges en G.M.'s Bij
hoge aanvoer kon op die manier in korte tijd een flinke hoeveelheid haring
voor een fors bedrag de klok passeren. Als visser hoopte je altijd dat de
hele lading in 1 koop ging en liefst gekocht werd door een handelaar, die
zijn transport goed voor elkaar had. Een koper bij wie dat meestal wel goed
zat, was Bram Cambier. Het is voorgekomen dat deze vishandelaar bijna 1.000
ton haring op een dag kocht en transporteerde, de vangst van 30 volle kotters
van die tijd. Bij het lossen werd de haring los op de vrachtauto gestort, met
toevoeging van ijs en zout. Vlak na de oorlog waren dat nog vijftonners uit
het geallieer de leger, Bedfords, Dodges en G.M.'s. Later werden dat
vijftien- en twintigtonners (Cambier, Oosterbaan en Du Bois). Alles werd
gewogen via de weegbrug van Kousemaker, waarbij oudere mensen toezicht
hielden, zodat er niet gesjoemeld kon worden. Onder de Belgische kooplui had
je ene MADELEIN uit Oostende. Deze had een gesloten camion, waarvan alleen de
deuren aan de achterzijde geo-
onze zuiderburen wat op. De deuren werden dicht gedaan en de camion trok een sprintje over het haventerrein, om daarna de remmen flink in te trappen. Door de snelheid en het plotseling remmen, walste de haring met gang naar voren tegen de achterkant van de cabine. Dit had tot gevolg dat de camion nog enige meters met geblokkeerde wielen doorschoof. In deze tijd waar steeds meer nadruk wordt gelegd op verzorging en kwaliteit is zoiets niet meer voor te stellen. Een deel van de haring was bestemd voor de binnenlandse inleggerijen, het overgrote deel werd geexporteerd naar Duitsland. Stores laden In
de buitenlandse havens kon men belastingvrij inkopen doen. De meeste vissers
die rookten, grepen die gelegenheid aan om goedkoop aan het rokertje te
komen. Sommigen vatten dat wat ruim op en legden thuis een voorraad aan. Een
enkeling ging weer een stapje verder en zag er handel in. De laatsten
bestonden het om onmiddellijk na binnenkomst van Breskens, de ingeslagen
spullen in plunjezakken in de duinen te begraven, om ze op een gunstig moment
op te halen en later te verzilveren. De inkoop van sigaretten was in Hollands
geld omgerekend fl. 3,50 per slof van tien pakjes, terwijl voor hetzelfde merk
in de winkel fl. 2,50 per pakje betaald moest worden. Een uiterst winstgevend
zaakje, als men niet in handen van de douane viel tenminste. De drank was ook
aanmerkelijk goedkoper dan bij de Nederlandse slijter. Voor de liefhebber
moeilijk om zo'n mooie kans voorbij te laten gaan. Tenslotte bespaarde je
ongeveer 10 gulden op een fles sterke drank, dus hoe meer je dronk .. Naar het orgel
in Du Commerce Als
de haringvloot enige dagen voor slecht weer in Breskens bleef liggen, werd 's
avonds door menige visser, de plaatselijke etablissementen bezocht. Getapt
was vooral Du Commerce van Monje, waar zich een mortierorgel bevond. Dichter
bij de haven stond het cafe van Anton Roest en wat achteraf in de Zandstraat
was het cafe van Smoor. Soms liep een langdurig cafebezoek wel eens uit de
hand. Zo gebeurde het dat een Texelse visser die door overmatig drankgebruik
een plasje moest doen, buiten aan de drooglijn enige lingerie zag hangen,
waaronder een beha. Zonder zich te bedenken trok hij het kledingstuk, bestemd
voor de andere sekse, aan. Teruggaande met een stap die geen zeemansgang
genoemd mag worden, strompelde hij tegen een Solex aan. Onvervaard stapte hij
op het stalen ros en reed even later kushandjes uitdelend enige malen rond
het biljart. In Breskens had men voor een dergelijk drinkgelag een
uitdrukking: "Ze zuupen dat de luuzen op udder kop bosten."
Mist
om de zuid. In
de tijd dat radar nog niet tot de uitrusting van de vissersschepen behoorde,
vormde mist een verhoogd risico voor schip en bemanning.
water. Het was in 1947 toen de TX
24 met slecht zicht op Breskens aan koerste.De bekendheid van het vaargebied
was niet groot. Toen de duisternis inviel, werd uit veiligheids-overwegingen
besloten om voor anker te gaan. Met de dag zou men wel verder zien. En dat
was ook zo, met de dageraad trok de mist op. De schrik sloeg de bemanning
evenwel om het hart, want op zeer korte afstand stak er een portaalmast en
een stuk van een brug, afkomstig van een gezonken vrachtschip, boven water.
Overblijfsel van de Tweede Wereldoorlog. Zonder geluk vaart niemand wel. Strenge
winters in de 50 & 60tigger jaren. Bij
een andere gelegenheid met zeer dichte mist en daarbij een graad of zes
vorst, stoomde de TX 2 naar Breskens via de Wielingen. Om geen last te hebben
van wrakken en grotere scheepvaart, werd dicht onder de kust over de
Paardenmarkt
van het baantje 'uitkijk op de bak'
een weinig benijdens waardige positie. Degene die daar uitkijk hielden
had dubbele kleding aangetrokken met daaroverheeneen oliejas en de zuidwester
op. De aflossing ging per kwartier en dat was nodig ook. Neusharen,
wenkbrauwen, wimpers en stoppelbaard waren dan wit van de rijp. De
oliejas kon je na de wacht maar moeizaam uitkrijgen. Hij was zo stijf, dat je
hem neer kon zetten. De wacht op de bak werd zo voortdurend gewisseld tot in
de haven van Breskens aan toe. De afstand was wel niet zo groot, maar
door de geringe vaart vanwege de mist en de voor anker liggende
schepen op de Westerschelde, duurde het toch een uur of drie voordat de
touwtjes vastlagen. Dat gaat niet in je koude kleren zitten. Even
naar Vlissingen. Dat
er heel wat schepen voor anker konden liggen op de Westerschelde bij
mist dat kwam, doordat bij dichte mist de loodsdienst naar Antwerpen gestaakt
werd. Ook de veerdienst Vlissingen - Breskens, vanuit de vissershaven,
werd dan uit de vaart genomen. Dat was ook het geval op een maandag.
Uit Vlissingen werd naar Breskens gebeld dat de veerboot niet voer en dat
bussen met Urker en Texelse vissers stonden te wachten. Aangezien de
weersvooruitzichten met betrekking tot de mist niet beter waren, voer de TX 2
uit naar Vlissingen om de bemanning van hun spanmaat en mogelijk
ook andere liefhebbers op te halen. Het was leerdik en overal om je heen
klonk het geluid van ankerbellen. De oversteek naar Vlissingen verliep
langzaam, maar voorspoedig. Dit kan van de terugtocht niet gezegd worden. Op
een bepaald moment klonken de bellen zo dicht bijeen, dat er geen doorkomen
leek te zijn. De vaart werd uit de kotter gehaald, maar nu kreeg de sterke
vloedstroom nog meer vat op het schip. Net toen gedacht werd dat er wat
ruimte was, klonk er benedenstroom zeer luid een ankerbel. Meteen daarop
schuurde de TX 2 langs een ankerketting en met schrik werden de contouren van
de boeg van een ten anker liggende koopvaarder waargenomen. De kotter die
door het raken van de ankerketting en de vloed een halve zwaai had gemaakt,
raakte met de achtermast de boeg van het vrachtschip. Naast de schrik en een
gebogen steng was er geen schade. Toen de mist optrok, werden er 150
ankerliggers geteld. Scheepsramp
in de aanloop naar het Oostgat. Bovenstaande
verhalen willen aangeven met welke bijzondere problemen de haringvissers in
de zuidelijke Noordzee te maken hadden. Scheepsramp in de aanloop naar het
Oostgat. Op 9 december 1960 voltrok zich een drama voor het Oostgat. Er werd
door een vlootje van 20 a 25 span gevist, toen de Matarengi , een ertstanker
van 24.225 ton, zich een weg zocht door de vissende vaartuigen. Het was vroeg
in de morgen omstreeks 04.00 uur, goed zicht en donker. Mogelijk raakte de
loods van de Matarengi het overzicht kwijt door de in de nacht vrij dicht
opeen opererende haringvloot. Verschillende vissers waren getuigen van het
scheepsdrama dat volgde. Er werden voor de radio nog waarschuwingskreten
gegeven, maar door de beperkte manoeuvreer-baarheid van de spanvissers kon de
ramp niet meer worden voorkomen. De lege ertsboot voer dwars over de UK 33
heen. De Urker kotter Tjeerd Jacoba was op hetzelfde moment een zinkend wrak
geworden. Ternauwernood kon de UK 66 Vijf Gebroeders door het losgooien van
de vislijnen zich nog vrij maken van zijn zinkende spanmaat. Deze kotter kon
daarop twee opvarenden van de UK 33 in veiligheid brengen. Al spoedig werd
duidelijk dat twee mensen vermist werden. Ondertussen begrepen de omliggende
vissers welk drama zich had afgespeeld. Allen hadden de visserij gestaakt en
waren het zoeken naar hun ongelukkige collega's
vaartuig.
De slachtoffers waren de broers Willem en Fokke Hoekstra. Beiden waren gehuwd
en hadden kinderen. Het stoffelijk overschot van Fokke is drie maanden later
in de Roompot gevonden en in Veere aan wal gebracht door de reddingboot. Op 7
maart 1961 werd hij op Urk begraven. Bij het lichten van de Tjeerd Jacoba,
een week later, werd Willem in de kombuis van het gezonken vaartuig gevonden.
Hij is door een boot van de waterpolitie naar Vlissingen gebracht, waarna hij
op 18 maart 1961 op Urk ter aarde is besteld. Toen
er op een bepaald moment geen vloei meer aan boord was voor een sigaret te
rollen, omwikkelde men de tabak met een bankbiljet Een
succesvolle haringteelt was in die tijd nagenoeg gelijk aan een goed jaar. In
1960 waren er spanvissers die fl. 1.000,- per week op hun deel verdienden,
zeker tienmaal het modaal inkomen van die tijd.Als de haring zich ophield bij
Noorden West-Hinder, Fairy Bank of de Oost-Vlaamse Banken, dan konden er
meerdere reizen in de week gemaakt worden. Maar de wisselvalligheid was
groot. Soms kon na een halve week slecht weer en stilliggen in een haven, het
etmaal daarop de week weer goed maken. Ook is het voorgekomen dat er een
vlootje spanners voor slecht weer een weekend in Dieppe overbleven. Op een
Urker kotter werd op zondagmorgen een kerkdienst gehouden. Verschillende
Urkers en Texelaars gingen ter kerke. De meesten op klompen, de bijbel in een
rode zakdoek met zich meedragend. Op 94-jarige leeftijd vertelde Lo Bremer
dat hij in het rusthuis bezoek had gehad van oudcollega's uit Urk, onder wie
Jan Kramer. Het contact met LO was in Dieppe in 1960 voor het eerst gelegd. Mooi weer geen
haring. Op
sommige dagen leek het alsof de Noordzee uitgestorven was. Met schitterend
weer was de hele haringvloot aan het zoeken, waarbij niemand enig teken van
leven op de schrijver kon krijgen. Daar hadden de meesten de pest over in en
de kreet "mooi weer, maar geen haring" was dan op de zender te
beluisteren. Cor Vlaming van de TX 49 zei het anders. Toen hij na twee etmaal
vruchteloos zoeken, opgeroepen werd met de vraag waar hij zat en of hij al
wat tegen gekomen was, gaf hij als antwoord: "Ik hef mijn ogen op naar
de bergen, vanwaar mijn hulp zal komen." Het was voor de vragensteller
duidelijk, de TX 49 had Cap Gris-Nez in zicht en de echometer was nog blank. Soms veel
sorteerwerk De
bemanning in die tijd bestond uit vijf koppen. De kotter die de kuil had,
kreeg een man van zijn spanmaat over, omdat het schip met het net wel extra
handen kon gebruiken met het inhalen van het net. De kotter die de kuil had,
werd meestal eerst vol gevist. Anders was het, als er een trek gemaakt was
van half haring, half pilchards of makreel. Omdat dit veel zoekwerk
betekende, werd de trek over beide kotters verdeeld. Ook als er een reparatie
aan het net verricht moest worden, was het plezierig als er een paar vaardige
handen meer waren. Kortom, de bemanning op het schip met de kuil had het
meeste werk. Als alles normaal verliep, geen probleem. Maar als het tegenzat,
bijvoorbeeld als er veel uitzoekwerk was en het weer was te slecht om een
deel over te geven, dan kwam wie de kuil moest hebben, wel eens ter sprake.
Toen de stemming daarover het nulpunt begon te naderen, zei Willem van der
Vis een keer: "Ze bidden om de kuil, maar danken dat ze hem niet
hebben." Grotere
vierkante netten Een
atoomkuil genoemd van nylon vervaardigd, was een doorslaand succes, het
nylonnet was veel sterker en niet aan rotting onderhevig. Als er haring op
het echolood was waargenomen werd de kuil vanuit de zij overboord gezet.
Daarna kwam de spanmaat langszij om twee lijnen over te geven. De lijnen
werden in de boven- en ondernok van het net gepikt. Als alles vastzat werd er
vooruit gedraaid en begon het net open te staan. Op het net waarvan de
opening rechthoekig was, werd op de beide boven punten een blaas aangebracht.
Op de boven pees zelf waren drijvers bevestigd om de drift te vergroten. De
onderpunten werden verzwaard met twee ballastschuitjes van 25 kilo. De diepte
waarop gevist moest worden, werd verkregen door de lengte van de vislijn aan
te passen. Daarnaast kon ook door meer of minder gewicht op de onderste
vislijn aan te brengen, de diepgang van het net geregeld worden. In
tegenstelling tot nu, was de juiste stand en diepgang van het net, niet te
controleren. Tegenwoordig wordt hiervoor een netsonde gebruikt, waarop de
opening van het net, de afstand van de onderpees tot de zeebodem, alsmede de
juiste diepgang van het net ten opzichte van de aanwezige haring, kan worden
afgelezen. Toch kon het gebeuren, dat met de beperkte middelen van toen,
flinke trekken gedaan werden, zodat de netten zelfs scheurden, of dat in 1
trek een kotter aan de vracht gevist kon worden. Na een paar decennia
van grote aanvoer, welvaart voor de vissers en wat daaromheen werkzaam
was, kwam er bijna een abrupt einde aan de haringvisserij vanuit Breskens.
Aanvoercijfers van 1965 laten zien dat de aangebrachte hoeveelheid haring nog
maar 10 procent was van de topjaren. In dat jaar werd er 1.259.120 kilo haring
in Breskens gelost. Dit kwam niet voort uit de mindere vangsten, maar was het
gevolg van hogere kwaliteitseisen. Het los storten op vrachtauto's was uit
den boze en alles moest in kisten, via de afslag, aan de handel worden
aangeboden. Vangst beperkende maatregelen, werden in
1971 voor de eerste keer ingesteld. Het betrof de haringvisserij in de
Noordzee en het Skagerrak. Maar dit was pas het begin. Er lagen nog veel meer
voorstellen met drastische verlagingen voor de quotering van haring in alle gebieden. De besprekingen
over de vangst beperkende maatregelen in Brussel mondden uit in een totaal
vangstverbod van haring in de Noordzee in 1977. Hiermee kwam een absoluut
einde aan haringvisserij vanuit Breskens.
|