"De eerste tak van de familie Fenijn
kwam voor de jaren dertig in de Breskense visserij terecht, doordat mijn opa
de binnenvaart verruilde voor de visserij. Dat trok hem waarschijnlijk meer
aan. " Vader
begon in 1930 als dertienjarige te vissen en wilde niets anders meer. Moeder
was afkomstig uit de visserijfamilie Pleijte. Thuis in de Derde Zandstraat
was het dan ook 'al vissen' en kreeg je het met de paplepel ingegoten. Als
opgroeiende gast oefende het water een onweerstaanbare aantrekkingskracht op
me uit, en negen van de tien keer kwam ik met een nat pak thuis. Met storm en
hoog water speelde ik samen met kameraadjes op de Oostdam
of op het strand, terwijl dat eigenlijk niet meer kon. Midden op de 'kaai-je', op en rond de BR 5 (een nummer dat voordien
toebehoorde aan de gebroeders Van de Heuvel) van mijn vader, of in de
vismijn, thuis wisten ze me altijd wel te vinden. Eenmaal oud genoeg om
tijdens de schoolvakantie mee te mogen naar zee, stak een probleem de kop op.
Ik wilde zo ontzettend graag naar zee dat ik er niet van kon slapen en thuis
al 'spoog' (over moest geven) voordat ik een druppel water had gezien. Op zee
werd dat nog gekker, en niet zo maar een beetje; om
dood te gaan! Dat viel me enorm tegen. Graag willen vissen, maar last van
'zeeziekte' hebben. Ik denk dat het eerder zenuwen dan zeeziekte betrof. In
een schoolvakantie had vader, die me graag visserman zag worden, beloofd me
op een willekeurige nacht te wekken en mee te ne-men
naar zee. Maar ook dat hielp niet. Elke avond dacht ik: "Vannacht zal
hij me wel wekken," en werd ik weer ziek. Desondanks besloot ik na mijn
eerste jaar technische school toch door te bijten. In de vakantie ging ik
voor een hele week mee naar zee, met de BR 50 van de 'Lange Bram van de Broecke'. De eerste dagen was ik zeeziek, daarna ben ik
het nooit meer geweest, ook niet met slecht weer. Vijf weken achter elkaar
ging ik toen mee. Zonder een probleem. Reden te meer om in augustus naar de
visserij school in Vlissingen over te stappen, die dat jaar (1958)
startte." Een
jaar later, toen Jaap vijftien werd, vond hij het welletjes op school en ging
aan boord op de BR 18 ... bij schipper Piet de la Gasse hij
was vrij makkelijk 'daarvan', om je aan het roer te zetten. Door het zelf
doen leerde je het snelst. In 1961 liet vader bij Van de Sande voor ongeveer honderduizend gulden de eerste BR 14 bouwen. Een stalen
kotter met een lengte van 18,40 meter en een 225 pk zware Industrie-motor
erin. In augustus kwam hij in de vaart. Adrie de Munck, die nu schipper op de
BR 4 is, kwam als vierde man erbij. De 'hornaot'
was onze belangrijkste 'visserij'. Vader ging niet graag 'op de vis'. In
mist hebben we voor IJmuiden de kop van die BR 14 helemaal in elkaar gevaren
op een Russische vrachtboot die daar voor anker lag. Vader stond aan het
roer, Adrie aan dek en Henk en ik 'staken' samen de vis in het ruim, die we
net hadden gevangen. Door de top van de giek raakten wat stutten los aan dek
van die Rus, waardoor er dikke balken bij ons aan dek vielen. We klommen snel
uit het ruim en maakten dat we 'achterop' kwamen. Achter onze hielen
donderden de balken aan dek. Ik heb het roer overgenomen en voer in een ruk
door de bal dikke mist terug naar Breskens. Vader was liever IJmuiden
binnengelopen, die had genoeg van de mist, maar repareren op 'de vreemde' was
altijd wat. Ik zag dat liever thuis gebeuren. Een
andere maal werden we al 'spannende' (twee kotters die een groot net slepen)
met de BR 49 van Piet Ritico alle twee door een Zeebruggenaar aangevaren, die opstoomde naar de
visgronden. Eerst voer hij boven op de kop van de BR 49 en stevende daarna
via het 'koptouw' , dat je
strak hield voor de juiste onderlinge afstand, op 'onze kont' af.
Toevalligerwijs en gelukkig botste hij op de davit, zodat de schade bij ons
nogal meeviel. Zelf had de Zeebruggenaar meer
averij opgelopen. Het was nog een houten kotter en die van ons twee waren al
van staal. In 1964 lieten we, ook weer bij Van de Sande, ons tweede schip
bouwen: de BR 5 waarop Henk ging varen. Zelf bleef ik op de 14 tot we hem in
'67 aan Arjaan Keymel verkochten. Keymel vaart er nu nog mee, onder het nummer BR 19. De
Goederede 8 kwam in de vaart als BR 14 en ik werd schipper. Met deze dik 22
meter lange kotter ging ik in navolging van Henk meer 'op de visjes'. Vader
was het 'spuugzat'. Hij deed nog wel af en toe een reisje mee, maar dan zag
ik hem daar in zijn oliegoed aan dek in het buiswater staan, zijn bril op.
Nee, dat kon ik niet zien .... Dat was vader niet in mijn ogen. De apparatuur
in de stuurhut, daar werd hij te oud voor. Ver buiten vissen deed hij toch al
niet graag. Vader is toen in de 'peekploeg' gaan
werken. Met dat schip voer ik al naar de Sandettie
en de Noordhinder, hoewel het daar eigenlijk te
klein voor was. Daar buiten op zee was windkracht 7 al teveel.
De steeds groter wordende en met modernere navigatie
middelen uitgeruste kotters dwongen de visserman tijdens zijn
spaarzame uurtjes aan de wal met de neus in de boeken. 's
Zaterdagsmorgens les in Vlissingen, 's middags in Breskens. Jaap zag daar een
voordeel in: met dat leren eindigde de jarenlange traditie om op zaterdag aan
boord te werken. De tijd dat men op vrijdag een paar uur eerder stopte om nog
wat werk voor zaterdag te bewaren was voorbij .... De groei van de schepen
waarop Jaap als schipper voer was imposant: 1971:
26,5 meter - 900 pk - fl 1000.000,-.
1974:
33 meter - 500 pk - fl 2300.000,-. 1981:
40 meter - 2700 pk -fl 4000.000,-. 1988:
45,5 meter- 4400 pk -fl 7500.000,-.
"Misschien
klinkt het iemand aan de wal vreemd in de oren als ik zeg dat ik een geregeld
leven heb sinds ik met grote kotters vaar. 's Maandags varen we uit, vrijdags
zijn we weer binnen. Weer of geen weer. Op die kleine kotters was het altijd
wat. Dan weer 's nachts uit je bed en naar de 'kaai-je
gaan kieken' (kijken) of het weer of geen weer was om uit te varen. Een nacht
later voer je weer naar binnen, omdat er teveel wind
kwam, enzovoort. Ook
op de brug is alles dubbel: twee radars, twee dieptemeters, twee automatische
piloten, drie marifoons, kortom alle nautische
apparatuur. Valt er op zee wat uit, dan schakel je over naar de ander. Naar
binnen varen is er niet meer bij. Wat te zeggen van de accomodatie
voor de bemanning! Aan wal wordt vaak gedacht dat 't 'n 'vuil zooitje' is aan
boord. Maar als de mannen van dek komen dan gaan de laarzen, het oliegoed en
de blauwe kiel uit, het 'drooghok' in. In de kombuis komt men al 'schoon'
binnen. In hun hutten kruipen ze, bij ons aan boord tenminste, in onderbroek
onder hun dekbed. Op de vloerbedekking loopt men op slippers of sokken. Het
eten is uitstekend. Friet als het windkracht twaalf is behoort
tot de mogelijkheden, hoewel het bereiden dan wel met enig kunst en vliegwerk
moet gebeuren. Wil je je douchen dan stap je eronder, wat je maar wilt. Komen
we binnen dan wordt alles grondig schoongemaakt voor het volgende vertrek.
Heel wat mensen kijken vreemd op als ze een kijkje nemen aan boord. De
bemanning hoeft niet meer lang open en bloot aan dek te werken sinds de
transportband de vis automatisch 'naar onder' de bak brengt (verwerkingsruirnte in het voorschip). Het 'halen en zetten'
is nog steeds het gevaarlijkste karwei. In de tijd van de 1500 pk viel de vis
aan dek en raapten de jongens die op, gooide ze in manden en brachten die
onder de bak. Met de bemanning aan dek 'opvaren' naar een andere visgrond was
het oppassen geblazen als schipper. Vooral als je 'dwars mocht' (dwars in de
zee moest) om op je 'visserij' te blijven. De verschansing op dat schip was
nog vrij laag vergeleken met nu. Geregeld kwam er wel eens een golf overheen.
Dan zag ik de jongens over dek spoelen met manden en al. Of we toen risico's
namen weet ik niet. We waren bij de eersten die met zulke schepen op een
vreemde 'visserij zaten'. Eigenlijk waren we een soort ontdekkingsreizigers.
Wat zo'n schip kon ondervondje pas in de praktijk.
Recht voor de wind varend hebben we nog eens een golf over het schip gehad,
die van achteraf door allebei de gangboorden kwam en de bemanning van dek tot
onder de bak spoelde. De mannen 'al op een hoopje'. Adrie de Munck, die nog
steeds aan boord was, bleef met zijn duim ergens achterhaken
en brak 'm. Het plan vooraf was om te stoppen en te gaan 'pikkelen' (met de
kop in de wind en de vistuigen net onder water op beter weer wachten). Ja,
het was niet ondenkbaar dat er mannen overboord zouden spoelen in dergelijke
situaties." "De
BR 18 was niet meer dan een grote reddingssloep uit de Tweede Wereldoorlog. waar een dek en een verschansing op gemaakt waren. Toch
visten we al met de bokken. Een stuurhut je stond er niet op, het was nog
sturen met de helmstok. Enkel in de zomer werd ermee op 'hornaet'
gevist rond de 'Plate' en 's winters lag het stil. In het begin ben ik
vreselijk moe geweest. Als jongen had ik toch al veel slaap nodig.
Geleidelijk wende het. Na drie maanden stapte ik bij vader op de BR 5 over,
nadat mijn oom Ko en oom Henk daar van boord gingen en begonnen met de nieuwe
BR 15, die bij Van de Sande was gebouwd. De BR 5 was een veertien meter lang
houten kottert je, dat in 1926 in Oostende werd gebouwd. Na de oorlog, waarin
het zwaar beschadigd raakte, is er een 80 pk Kromhout ingezet. Tijdens de
reparatieperiode heeft mijn vader een tijdje met de BR 47 gevaren (zie 'tDiepe Gat'). Nu viste ik samen met m'n paar jaar oudere
broer Henk. Van vader konje wat leren. Hij was
Inmiddels is Jaap Fenijn 45 jaar oud en alom een
gerespecteerde persoonlijkheid geworden. Vol overgave en enthousiasme vertelt
hij over de visserij, zijn lust en zijn leven. De uitdaging om dan weer dit
en dan weer dat te proberen om een maximum aan rendement te bereiken, het
reikhalzend en het vol verwachting afwachten wat er ditmaal in de netten zit,
zijn aspecten die hem tot de echte visserman maken. Toch weet hij dat die
lust voor hem ineens over zal zijn. Dat voelt hij aan. En Jaap heeft al vaak
gelijk gehad .... Dat
vooral de zee hem trekt blijkt uit zijn herinnering aan het IJssel- meer, dat
hij tijdens de bouw van de laatste BR 14 aanschouwde: "Het IJsselmeer?
Geen eb en vloed, kleine kabbeling, Een dood element!" In
zijn zonen Bram en Adrie, die al verscheidene jaren met hem meevaren, ziet
hij zijn wens in vervulling gaan dat zijn nageslacht hem opvolgt. Zij hebben
een gedegen opleiding genoten en van hun vader een meer dan voldoende afronding in de
praktijk gekregen. Jaap's taak lijkt volbracht.
Maar voordat hij voorgoed voet aan wal zet hoopt hij, dat de moeilijke tijd
die de visser nu meemaakt, voorbij is. Hij hoopt, en met hem vele collega's,
zijn met zoveel inzet opgebouwde bedrijf te redden. Kost
wat kost ....
|