Main
page .... www.museumbreskens.nl
Eind jaren '60 stopte hij met de
visserij, omdat hij voor zijn scheepje zonder stuurhut geen bemanning meer
kon krijgen. Verknocht als hij was aan de hoogaars weigerde hij mee te doen
aan de wedloop van steeds grotere schepen met steeds meer pk's. JAN VAN HANEGEM: We vertrokken in
Breskens altijd net na hoogwater. "Gevallen water weg van de zaote", Maar als er geen zuchtje wind was,
kwam je niet eens op de 'visserij'. Ik heb het genoeg meegemaakt: nog mao net
buiten de kaai en je zat zonder wind ... het grote zeil erop en daar lag je
dan voor pampus te drijven. Verderop in 't Oostgat
lagen we nogal eens te prangen, te laveren: die van Bresjes met die van Erremuen, zeventig, tachtig vaartuigen. Kwam je niet
tegen de wind in, dan dreef je met dat hele zootje gewoon weer terug."
De stroom, daar hield je altijd rekening mee. Wij lieten ons gewoon
meedrijven. Dan hing je een zeil overboord, verzwaard met een paar gewichten.
Meestal was dat de kluiver. 'Op je teentjes lopen', zo noemden we dat. Je
kreeg vaart door de stroom die in dat zeil duwde en je kon je tuig overboord
zetten om te vissen. Dat zeil zorgde er ook voor dat we niet door de rondte
gingen. Je voer op de maan, want de maan
doet de ebbe vloeien en volle maan is altijd volle zee. Dan begint er van
alles te rollen op de bodem van de Schelde. Dan mopperde je wel eens, omdat
er weer zoveel vuil in de kor kwam. Soms is het water lui. Dat is bij het
eerste of laatste kwartier. Op Breskens zeiden we tegen elkaar: 'Het is tij
van de luie elve.' Als 's avonds de zon ondergaat
en het water is glad en het spiegelt tot bij je schip, kun je mist
verwachten. Dan zeiden we: 'Het wordt dik vannacht, want de zon komt aan
boord'. Raakten we in de mist verzeild, dan was het looien op je kompasje,
diepte meten, 'ee. Ik heb een straffe leermeester
gehad in m'n vader. Was het mooi weer dan riep-ie: 'looien!' 't Was glad niet
nodig, maar zo moest je het leren. En als het mistig was en je keek op je
kompas, was 't; 'noe moe je nie
kieken, je moet het aanleren als 't mooi weer is, dan moet je leren je koers
te bepalen en naar je merken kijken, zodat je
weet hoe diep 't is.' Als we bijvoorbeeld aan de Middensteenbank visten, dan
hadden we de Lange Jan van Middelburg met de duintjes. Je zag de toren voor
de duinen verschuiven .. je
kende de toppen, je wist waar je zat. Binnenhalen, losmaken en uitzoeken.
Dat is altijd de taak geweest van visserman. Lag het eenmaal aan dek, dan was
het losmaken en kijken wat erin zat. Dat was altijd prachtig. Het lag daar
allemaal levend te springen, zo vers uit de zee: Hornaot,
krabben, botten en scharren... Alles wat op de bodem van zee en Schelde
leeft, zag je dan voor je liggen. Ja, zo'n net open maken was een mooi
moment. "Op hornaet vissen op de zeilen dat
was een prachtig werk, daar
want dat was te zwaar alleen Die maakten wij leeg in een mand,
die we leeg kiepten op het achterdek. We zochten de krabben en de vis
eruit en dan ziften we de hornaot." tKwam erop aan dat je de hornaot
goed spoelde en schoonzocht. Dat was vroeger een
eerste vereiste. We zeiden wel, dat je ze met je zakdoek moest poetsen. Dat was omdat de hornaot soms 's maandags al gevangen werd en pas vrijdags
of zaterdags verkocht werd in Engeland. Zolang moesten ze goed blijven."
"Had je na het zeven en spoelen een kookseltje hornaot,
dan gooide ik dat in het fornuis en als ze even gekookt hadden, schepte ik ze
in gevlochten manden om te koelen.
"De man die de hornaot kookte noemden we de 'koker '. Hij gooide meestal
een kilo of zeven, acht tegelijk in de ketel. Ze kookten ongeveer 10 minuten.
Bij 7 kilo hornaot deden we 3 kilo zout. Dat paste
je af met de pollepel uit de zoutkist. Tegenover de zoutkist stond de
kolenkist. Had je een keer slechte kolen en een verkeerde wind, dan had je
geen trek op de schouw. Dan muggelde je je dood om
die hornaot te koken."Wanneer
was je nou een goeie hornaot visser? Als je de hornaot wist te vinden en als je goed kon koken. Was je
een slechte koker, dan kon je beter ophouden. Die opkopers bij ons in Breskens konden zo zien of je slecht kookte en of
je langs modderbanken gevist had. Dan had je geen beste kwaliteit.
'Groenkoppen' noemden ze dat." De beste maanden voor de garnalenvisserij
zijn september en oktober. Daarna trekt de garnaal uit de monding van de
zeearmen weg. 'De hornaot gaat naar de
buitenbanken', zeggen de vissers. Omdat de vaartuigen niet zeewaardig genoeg
zijn om de garnalen op de Noordzee te vangen, moeten ze omschakelen. Naar de kuilerij bijvoorbeeld. Dat is een vangstmethode vanaf een
stilliggend schip met een net aan een anker. De vissers van de zuid hebben
het kuilen vooral toegepast om schardijn, een haringachtig visje, te
vangen. "Op de Schelde begon de kuilerij
in oktober als de hornaot naar de diepere zee ging.
Bij het kuilen zetten we eerst een visdraad op een anker en dan gingen de
netten er achteraan. Bij doodtij trokken we de kuil aan boord. We haalden de
schardijn eruit en hup daar ging ie-weer. Vingen we niks, dan gingen we
maar eens verleggen kuilen deden we altijd binnen langs de banken: Als er geen schardijn zat, dan
visten we op bliek. In 1914-18 hadden de boeren geen kunstmest en toen
gooiden ze maar vis op het land. Dan kwamen wij vrijdags met zes, zeven ton
bliek binnen. Die gingen op de wagen en naar udder
land. De boeren gooiden er zand over en 's maandags ploegden ze het onder.
Later vonden we nog wat anders uit. We gooiden bliek aan boord in een ton en
daar gingen we met een stok in roeren. Dan kwamen de schubben los. Die
brachten een rijksdaalder de kilo op. In Holland maakten ze er paarlemoeren
knopen van." Vanuit Moerdijk werd dan ook nog op schubben gevist.
"We hadden een grote ton aan boord met een net er overheen. Daar werd de
bliek op gegooid. Dan pakten we de bezem en gingen die visjes schrobben,
zodat die schubben eraf vlogen en naar onderen zakten. De vis ging naar
Volendam voor eenden voer. De schubben verkochten we aan een opkoper.
Die bracht dat weer naar een fabriek waar ze er van die valse paarlemoeren
kettingen van maak- ten. M'n broer had een keer zo goed gevangen, dat ie op
een zaterdag met de trein naar Breda inkopen kon gaan doen. Hij kocht een
nieuwe overjas, 'n mooie hoed, een paar handschoenen, slobkousen en 'n paar
Noorse schaatsen. Allemaal van dat schubben geld. De vissers waren gedwongen om naast het verkopen aan leurders en het zelf
leuren, hun vangst in het buitenland af te zetten. Zo konden ze nog enige
invloed op de prijs uitoefenen. Voor JAN VAN HANEGEM was 1924 het
jaar van de motorisering. "We hebben toen ons scheepje bijna verspeeld.
Dat kwam zo: er stond een flinke wind en tussen de havenhoofden klapte het
zeil eruit ... , in 2en! We konden hem niet houden.
Eerst kwamen we op de havendam terecht en daarna op de dijkglooiing bij
Nummer Een. Daar sloeg hij lek. Dezelfde nacht hebben we hem weer
dichtgemaakt en zijn we er mee naar de helling geroeid. Daar hebben ze er een
motor ingezet: een Industrie. De zeilen zijn erop gebleven en dat was maar
goed ook, want die motor viel nogal eens uit en dan wisten we niet wat we
moesten doen. Want ach, je had net zoveel verstand van die motor als de tafel
hier."Vooral de garnalenvissers hebben het
moeilijk in deze tijd. Het grootste deel van hun vangst verdwijnt naar
Engeland en Belgie en na '28 ook naar Frankrijk.
Dat gaat via commissionairs in Vlissingen en Breskens. Die kopen de garnalen
niet, maar zorgen alleen voor het vervoer en strijken daarvoor hun
'commissie' op.
De
vissers hadden geen vertegenwoordiger in Engeland en dat bezorgt hen
gevoelens van onmacht en achterdocht. We kookten de hor-naot stik zout,
zodat je ze goed kon over-houden. Ze werden in
dichtgenaaide mandjes opgeslagen in het pakhuis van zo'n commis-sionair.
Die bracht ze vrijdags met een honde-kar naar de
mailboot van de Maatschappij Zeeland en zo ging het naar Engeland. Nou, toen
is er van ons gestolen hoor! Want dan had je zoveel manden meegegeven, maar
lege emballage zag je zelden terug. Die manden hielden ze gewoon in Engeland.
We zeiden wel eens tegen mekaar: 'Ze dempen er zeker de Theems mee.' Maar wij
moesten elke keer nieuwe manden kopen en die kostten toen al negentig cent
per stuk. En dan de opbrengst.
.. als je de volgende week ging vragen wat de
gornaot had opgeleverd, dan was het van: 'Ze hebben
op de markt niks opgebracht' of 'Ze zijn condemmed.'
Dan hadden ze gestonken of ze waren te wit van kleur geweest: 'bad colour'
... Ja, we konden wel geen Engels, maar dat begreep je wel - dan had je niks!
En je had geen verweer tegen die commissionair, jongen. Die had je helemaal
in z'n macht. Je hield je hand maar op en wat je kreeg, dat kreeg je. We
visten gewoon op de bonnefooi. Maar wat moest je anders? Wat at de
Nederlander nou voor hornaot? Toch niks! Die
commissionairs zijn er rijk van geworden."Die
commissionairs, och man, je moest ze maar geloven. Maar die lui hebben
gestolen van ons!", roept Jan van Haneghem "Ze konden ons wijsmaken
wat ze wilden. ZIj hadden de papieren en zij hadden
de contacten. Wat moest je als domme visser daar nou tegen inbrengen? Engels
kon je niet lezen. En eenheid onder de vissers was er ook te weinig. Ik
bedoel: het kwam er nooit van dat je met z'n allen tegen die heren zei: 'Je
betaalt zoveel of je krijgt geen hornaot.' Oh nee
... ze lachten je uit, je collega's, als je een beetje minder had dan zij. En
dat wist zo'n commissionair maar al te goed; daar maakte hij gebruik
van." "1 van ons ging altijd vrijdags naar de commissionair om te
horen wat de hornaot had opgebracht. Als hij
terugkwam en hij keek een beetje donker, dan wist je het al: "t Zijn al
wielen', zei hij dan, nullen, snap je. Ik heb het meegemaakt, toen voer ik
bij een andere schipper en die kwam op vrijdag terug van de commissionair.
Hij haalde een peperkoek uit z'n jas ... 'Geef 's een mes!',zei hij. Hij sneed 'm in vieren: 'Hier heb je je
deel!' Dat was alles wat we die week verdiend hadden: 35 manden hornaot opgevist, gekookt, ingepakt en naar Engeland
gestuurd en het eindresultaat was een peperkoek van 15 cent! Ja jongen, je
kon niks zeggen. De andere week ging je hurry up
maar weer verder." Naar Van Gelder, een commissionair, die er voor zorgde dat ze op de boot naar Engeland kwamen. Och
man, daar bleef niks van over. Soms had je acht shilling en dan weer een
blauwe brief ... dan waren ze rot aangekomen. Dus kreeg je niks. En geen mens
die kon controleren of het ook echt zo was. 1940 De garnalenvissers van Arnemuiden, Vlissingen, Veere en Breskens brengen hun vis in Vlissingen aan de wal. Soms gaat de vis direct in wagons naar Duitsland" Toch komt na de capitulatie het vissersleven weer op gang. Ook in Breskens herhaalt zich een verschijnsel uit de Eerste Wereldoorlog: "Voor de vissers is het beter geworden toen HitIer hier kwam", zegt Jan van Haneghem "Toen de oorlog uitbrak had ik 137 gulden schuld bij de bakker. Dat vond-ie niet zo erg, want hij wist dat ik wel betaalde. Na zes weken kregen we een ausweis en waren vrij en gingen we vissen. In het najaar van 1940 kwam er een berg schardijn op de kust. Heel de vloot ging achter de schardijn aan! De Duitsers gaven er een gulden de kilo voor. Man, man, ik weet nog dat de BR20 net een nieuwe motor had, voor 4500 gulden. Die had in 1 week z'n motor verdiend. Op mijn verjaardag ging ik naar de bakker en duwde hem zo die 137 gulden in z'n handen. De vent stond te klapperen met z'n oren. 'k Zei tegen hem: 'Je moet honderd tompoezen voor me bakken, want ik verjaar vandaag.' Die kostten toen een dubbeltje, dus dat was maar voor een tientje. Toen heb ik zowat heel Breskens getrakteerd. Ja, echt wao gebeurd wor, honderd tompoezen op m’n verjaardag. |