Main
page .... www.museumbreskens.nl Walvis voo de kaoije
van Bresjes
Glazen
Kast zwenkten, verstierf hun ratelende donder en viel de stilte weer in de
lange straat, waar een tram nog tot de onbekende grootheden behoorde. Dan
konden de venstertjes, uitrustend van hun rammeldans, weer stilletjes gaan
gluren staan naar de overzijde; van het ouwe Strackje naar het winkeltje van
Maria de Zeeuw, van dominee naar brigadier Van den Brink, van Jewanna
van Putte naar de canon d'or. Maar lang zou de rust niet duren. Geroep rees
uit de verte. Snelle klompen kletterden opeens over de straat-stenen, iets
geweldigs stond plots te gebeuren en joeg het leven in de stille straat. Het
geroep plantte zich voort, zwellend in kracht, groeiend tot bezetenheid....
walvis....een walvis voo de kaaije! !
Haren
rezen ten berge. Een walvis! Zo een ala die van Jonas, je weet weh. En de
mensen holden weg. En de wagenmaker liet het nieuwe wiel, dat hij juist op de
as wilde schuiven, neerploffen. In de smidse zweeg de hoge heldere toon van
de hamer, dansend op het aanbeeld, de grintwagens waren tot stilstand gekomen
en op de haven lieten de schippers de teerkwast rusten en stortte het
goudgele graan niet langer in felle scheuten van de schouders van de
zakkendragers in het scheepsruim. Een walvis..!! In
zijn magazijntje was Oude Jaap Moelker rustig aan het sorteren van de eieren,
die hij met de kar en met Flip, de hond, er voor, bij de boeren had
weggehaald. Flip had zijn hok aan de rand van de Voorste Spuikom en had het
daar heel genoegelijk, zo lang geen westerstorm het water in de kom omhoog
joeg. Dan moest Flip naar hogere regionen gevoerd worden door Oude Jaap, die
nu zo ijverig aan het eieren-tellen was. Maar opeens vergat Jaap zijn
tel hij kon zijn oren niet geloven Een walvis?? Fel
flitste in Jaap de herinnering op. Waarom ook niet? Want eens was hij een
bekwaam harpoenier, jagend de walvissen tot nabij de Groenlandse kust. Hoe
menigmaal had hi] de harpoen geslingerd in de lichamen der watermonsters. De
laatste maal afmonsterend van de walvisvaarder, had hij ook zijn laatste
harpoen meegebracht naar huis. Vlak bij hem hing het wapen aan de muur. Jaap
snelde het duin op en daar zag hij, wat hij nimmermeer had durven hopen te
zien, een heuse walvis. "Een blauwe", mompelde hij. Ha, hij
herkende de deining, die het grote dier in zijn vaart als voor zich uit
duwde. Hij zag ook hoe het dook en hoe het, weer boven komend, twee
zilverwitte waterstralen uitstootte, die in een wolk uiteenvielen. En
Jaap, groot van gestalte en sterk naar venant, voelde zijn spieren jeuken. In
zijn verbeelding zag hij zichzelve, staande weer op de voorplecht van de
sloep, klaar met de harpoen. Onder de samengestroomde visserlui rezen al
spoedig gedachten aan vervolging en jacht. Enkele drieste varensgasten
schaarden zich om Jaap. Het plan van aanval was gauw gevormd. Een sloep werd
klaargemaakt, haken, riemen en lijnen werden er in geworpen, Jaap rende om
zijn harpoen. Flip, de hond, snapte niets van bet plotseling ontstaande
rumoer in huis, van de felle woorden en het geschreeuw. Van
de zijde van Mietje, Jaaps ega, waren bezwaren gerezen tegen de voorgenomen,
gevaarvolle tocht. Vastberaden wierp zij zich tussen harpoenier en walvis.
Maar ook Jaap was onverbiddelijk. Hij ging. Mietje hem achterna. Bij de
inscheping herhaalde zich de scene, welke de afvaart reeds aanzienlijk
vertraagde. En toen niets meer hielp om de drieste jachttocht tegen te
houden, speelde Mietje plotseling haar laatste troef uit door zich onverhoeds
om des harpoenieren hals te slingeren en zich daaraan vast te klemmen met de
kracht der wanhoop. Geen drie Japen zouden toen nog bij machte geweest zijn
zulk een stevige omhelzing ongedaan te maken. Ginds
voor de kaai scheen intussen de walvis een ogenblik te twijfelen aangaande de
te volgen koers. Kalm dreef het dier voort. Waarschuwde zijn instinct voor de
gevaarlijke ondiepten tussen de zandbanken? Het dook nog eens, waarop bet
klaarblijkelijk zijn terugweg zocht naar de open zee. Spoedig joeg het weer
aan de haven voorbij, om weldra als een stip in de verte te verdwijnen.
Mietje had bet pleit gewonnen! Oude Jaap felle, doch eerlijke drang naar de
daad, zijn zonder enige aanstellerij teruggrijpen naar wat eens was geweest,
was uitgelopen op niets en verdrietig hing hij zijn trouwe harpoen weer op de
haak. Hij
zag naar de gesorteerde eieren en de apart gelegde kneusjes. Opeens
glimlachte hij en zei zo'n beetje tot zichzelf: Een mens z'n humeur zou ook
wel op een kneusje gaan lijken.... Maar twas toch zonde van die walvis. Over
het dorp zakte weer de vrede. Flip lag al weer met de kop op de voorpoten
voor zijn hok. De smid zocht zijn weggeworpen hamer, terwijl de wagenmaker
het wiel weer opraapte uit het stof. Alsof
er niets gebeurd was, gluurden de venstertjes weer naar de overkant. Op zijn
stoep stond het ouwe Strackje, die eens zijn zwerftocht vanuit Duitsland
beeindigde te Breskens. En genoegelijke trekjes doende aan zijn oude met veel
naaigaren omwonden Duitse pupe, liet hij zich alles haarfijn vertellen van
die "kele krote Fisch". Een
verhaaltje van eind 19e eeuw uit het boekje "Van Braakman tot
Zwin" door Leen Bootgezel in 1950 gedrukt bij "Smoor & de
Hulster".
|