BRESKENSE VISSERIJ GESCHIEDENIS
OPGEVISTE FOSSIELEN UIT DE IJSTIJD

DE IJSTIJD OPGEVIST IN FOSSIELE BOTTEN.
(De stukjes vetgedrukte/cursieve tekst zijn hyperlinks naar meer info naar het betreffende dier)

Tekst Paul Blomme: Ongeveer 15.000 jaar geleden kwam er een eind aan de laatste ijstijd. Door het stijgen van de temperatuur smolt het ijs. Hierdoor verdween de steppe en deze maakte plaats voor de Noordzee. Dieren die zich aan het koude klimaat hadden aangepast trokken noordwaarts en sommigen stierven uit zoals de Mammoet en de Neushoorn. Over deze vlaktes trokken dieren zoals Mammoeten, Paarden, Rendieren,  "Wolven" ,  "Bruinebeer" ,  "Grottenleeuw" en Steppewisenten trokken rond. Ook de wolharige neushoorn liet zich soms zien. Deze dieren werden bejaagd door o.a. leeuwen, hyena's en de moderne mens (homo sapiens sapiens). Ongeveer 15.000 jaar geleden kwam er een eind aan de laatste ijstijd. Door het stijgen van de temperatuur smolt het ijs. Hierdoor verdween de steppe en deze maakte plaats voor de Noordzee. Dieren die zich aan het koude klimaat hadden aangepast trokken noordwaarts en sommigen stierven uit zoals de Mammoet.

Fossielen in relatie met visserij: Regelmatig wer-den er in de periode 1965 - 2013 door de vissers-schepen uit Breskens fossiele resten opgevist. Het gaat dan vooral om botten van zoogdieren die in het Pleistoceen in onze streken leefden. Gedurende lange periodes van het Pleistoceen waren delen van Noord-Europa bedekt met landijs. Omdat de zeespiegel een stuk lager lag, bestond de Noordzee nog niet. Hier lag een koude en droge steppe die we ook wel de mammoetsteppe noemen. Deze mammoetsteppe was een koude droge vlakte waar vooral hard en stug gras groeide. De overblijfselen van deze dieren bevinden zich echter nog steeds in en op de bodem van de Noordzee.

Door de voortdurende verandering van de zeebodem door zeestromingen komen deze fossielen soms plaatselijk weer aan de oppervlakte van de zeebodem. De vissers uit Breskens hebben in de periode 1965 - 2013 met wekkerkettingen gevist, het is dankzij deze methode dat ze de fossielen als bijvangst vervolgens weer terug in hun netten zagen. Het is dan ook aan deze manier van vissen te danken dat het visserijmuseum heden ten dage beschikt over een prachtige collectie pleistocene fossielen. (Vissen met wekker kettingen kost enorm veel energie (diesel) en is door de hoge brandstofkosten niet meer rendabel)

De mammoet: Het meest tot de verbeelding sprekende dier dat gedurende het IJstijdvak heeft geleefd is de mammoet. De Noordzee is een van de rijkste vindplaatsen ter wereld van mammoeten. De mammoet kennen we in Europa van ongeveer 2,3 miljoen jaar tot 10.000 jaar geleden. Gedurende deze periode hebben er drie soorten mammoeten bestaan: de zuidelijke mammoet, de steppenmammoet en de wolharige mammoet. De meest bekende en kleinste van de drie is de wolharige mammoet oftewel de Mammuthus primigenius. Van dit dier weten we heel veel omdat we ze nog steeds met huid en haar vinden in de permafrost van Noord-Siberië. De gemiddelde grootte van een wolharige mammoet is 2,6 meter wat betekent dat ze ongeveer even groot waren dan de huidige Afrikaanse olifant. De slagtanden die soms wel 80 kilo per stuk kunnen wegen waren wel een stuk groter. Mammoeten waren net als de olifanten graseters. Ze moesten erg veel eten om hun grote lichaam te onderhouden.
Mammoet kies (Mammuthus primigenius)

Het droge en vezelige gras van de mammoetsteppe zorgde ervoor dat hun kiezen snel afsleten. Om die reden bestonden de kiezen uit een heleboel richels: de lamellen. Door het opwarmen van de aarde na de laatste ijstijd stierf de mammoet uit. De vegetatie veranderde en de mammoet kon geen voedsel meer vinden. En dan waren er ook nog de mammoetjagers die het uitsterven van deze dieren waarschijnlijk versneld hebben. In het Visserijmuseum staat een bijna compleet skelet opgesteld van een wolharige mammoet. Ook beschikt het museum over een zeer zeldzaam kaakfragment van een zuidelijke mammoet (Mammuthus meridionalis).

Fossielen van zeezoogdieren:

Ook de fossiele resten van zeezoogdieren zijn in het Visserijmuseum rijkelijk aanwezig. Deze fossielen worden over het algemeen minder gevonden dan die van landzoogdieren. Dat komt omdat in het Laat-pleistoceen de Noordzee grotendeels land was. Aangezien de Noordzee niet helemaal droog lag konden zeezoogdieren wel degelijk hier in de buurt komen. Zo worden bij de Wielingen voor de kust van Cadzand door tongvissers jaarlijks tientallen overblijfselen van walvissen (Cetacea) in hun netten aangetroffen. Met name wervels van deze dieren maar ook schedelfragmenten. Het museum heeft in haar collectie enkele zeer zeldzame fossielen van zeezoogdieren. Eén van de topstukken is o.a een schedel van een walrus (Odobenus rosmarus).

Schedel walrus (Odobenus rosmarus)
Schedel spitssnuitdolfijn (Choneziphius planirostris)

Ook heeft het museum een zeldzame schedel van een spitssnuitdolfijn (Choneziphius planirostris) in haar collectie. Deze schedel komt uit het laat-Mioceen en is maar liefst 5 miljoen jaar oud.